startpagina
nieuwsbrief
abonneer je
discografie
biografie
instrumenten
interviews
reisschema
persmap
kritieken
links
contact
ENGLISH
VERSION
|
|
THE EIGHT-STRINGED BACH
Raphaella Smits arrangeerde Johann Sebastian Bach voor achtsnarige
gitaar.
Omtrent het instrument
Kolya Panhuyzen achtsnarige gitaar, bouwjaar 2006.
Ik zocht naar een klank met transparantie, waarbij het mogelijk zou
zijn om bij de vertolking de interpretatie te steunen op de leer van
de retoriek. Ik wil immers dat Bach in de muziek kan spreken, zonder
dat uitvoerder of instrument domineren. De keuze van houtsoorten als
maple en Sitka spruce draagt hier toe bij en werd ingegeven door de
kennis van oude instrumenten waarin deze materialen werden verwerkt.
Raphaella Smits
Meer informatie: www.panhuyzen.de
Verantwoording
De keuze om Johann Sebastian Bach te vertolken op gitaar is helemaal
niet zo vreemd. Heel wat voorbeelden leren ons hoe Bach zelf eenzelfde
werk in verschillende uitvoeringen voor verschillende bezettingen
laat leven. Zijn muziek staat immers boven het instrument verheven.
Een goede transcriptie en bewerking zal het instrument waarop de vertolking
gebeurt niet in vraag stellen. Het ligt voor de hand dat ik, vertrekkend
vanuit de fluit-, luit- en vioolpartituur, het register van mijn achtsnarige
Kolya Panhuyzen gitaar ten volle heb benut. De rijkdom van een instrument
moet volledig ten dienste staan van de muziek, zonder iets aan de
essentie ervan te veranderen.
Raphaella Smits
Inleiding
Johann Sebastian Bach was violist, klavecinist, organist, dirigent
en componist. Door bijna alle grote componisten na hem werd hij gezien
als dé grootste, de primus inter pares.
Bach verklankte de diepste gedachten en gevoelens met een melodische
en harmonische rijkdom, in een briljante architectuur. Veel meer dan
zijn voorgangers toonde Bach de kunde om, zelfs zonder begeleidende
baspartij, door gebroken akkoorden en dubbelgrepen, en door van het
ene register naar het andere te springen, haast virtuele polyfonie
te creëren. Geen monodische guirlandes dus, maar ongelooflijk
geconcentreerde meerstemmigheid. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat al deze stukken zich zo goed naar de gitaar lieten vertalen.
Bach laat niemand onberoerd. Ongetwijfeld is deze doorvoelde muziek
de weerklank van het verdriet dat hij gedurende zijn leven in ruime
mate te verwerken kreeg. Mogelijk verklaart dit ook de dood als terugkerend
thema in Bach’s oeuvre.
Anhalt-Cöthen (1717-1723)
Zowel de partita voor fluit solo als de partita’s en sonates
voor viool schreef Bach tijdens zijn verblijf in Anhalt-Köthen.
Hij werd er benoemd tot ‘Hoff-Kapellmeister und Direktor der
fürstlichen Kammermusiken’ bij prins Leopold. De overstap
vanuit Weimar betekende een enorme financiële en sociale promotie.
Ook op artistiek vlak was er een ommekeer.
Na de orgelweelde in Arnstadt, Mühlhausen en Weimar, veertien
jaar waarin hij de orgelkunst tot een ongekend hoog niveau bracht,
moest hij zich nu tevreden stellen met het kleine orgel uit de slotkapel
van Köthen. Bovendien bevond hij zich in gereformeerd gebied
waar er geen plaats was voor een reguliere kerkmuziekpraktijk. Tijdens
de eredienst werd nauwelijks gezongen of gemusiceerd. Daardoor kwam
aan de composities van kerkcantates voorlopig een einde.
Toch voelde Bach zich bijzonder goed in Köthen, waar hij zich
toelegde op wereldlijke muziek voor concerten en feesten. Met prins
Leopold, die ook zelf musiceerde, had hij een uitstekende band en
Bach kreeg de leiding van een klein beroepsensemble met 17 zeer bekwame
musici.
De jonge dertiger was gelukkig getrouwd met zijn nicht Barbara Bach
en was ondertussen vader van een dochtertje en drie zoontjes.
Gedurende deze vijf jaren zou hij zich in alle vrijheid wijden aan
het schrijven van orkestwerken (Brandenburgse Concerten, 2 Concerto’s
voor viool, ...), kamermuziek (sonates en partita’s voor fluit,
viool en viola da gamba met basso continuo, triosonates, ...), enkele
obligate Nieuwjaarscantates en aan collecties voor instrument (orgelbüchlein,
6 vioolsonates en partita’s, 6 cellosuites, 1 fluitpartita,
...).
Solo pour la flûte traversière
(BWV 1013)
De partita voor fluitsolo schreef Bach vermoedelijk in 1718 of iets
later. Ze kent de gebruikelijke opeenvolging van dansvormen. Ondanks
dat dit werk voor een monodisch instrument is geschreven, wordt als
vanzelf de harmonische gelaagdheid duidelijk.
In de corrente voelen we de invloed van Italiaanse meesters. Bach
kende hun stijl, hij kopieerde zelfs sommige van hun werken als studiemateriaal.
Na de sarabande met zijn ingenieuze ritmiek, sluit Bach de partita
af met de populaire Bourrée Anglaise.
Maar deze jaren kenden niet alleen voorspoed. Toen Bach in juni 1720
terugkeerde van Karlsbad, waar de prins en zijn gevolg twee maanden
hadden vertoefd, bleek Barbara overleden te zijn en reeds begraven.
Haar dood tekende Bach, en uit die periode dateert de tweede partita
voor viool, die van bij het begin een ernstige, verstilde sfeer uitademt.
Partia secunda a Violino Solo senza Basso (BWV
1004)
De vioolpartita in d is de tweede partita uit de ‘Sei solo à
Violino senza Basso accompagnato’. Het autograaf uit het bezit
van Johann Friedrich Bach vermeldt 1720 en bevat afwisselend drie
partita’s en evenveel sonates. De kroon op het werk is ongetwijfeld
de Ciaccona, een opeenvolging van variaties op een basthema van vier
maten. Haar grote harmonische spankracht houdt 257 maten lang stand,
zowat de helft van de volledige partita. Bach keert terug naar deze
oude vorm en verrijkt hem met zijn eigen geniale verbeelding.
Het begin van de allemanda is identiek aan het slotakkoord van de
ciaconna, 30 minuten later, en maakt de cirkel rond. Dit monumentale
stuk, dat ook al door Schumann, Brahms en vele anderen op handen werd
gedragen, kan worden gezien als een tombeau (grafhulde) voor zijn
schielijk overleden vrouw Barbara.
Mogelijk wakkerde het verlies van Barbara de idee aan om terug te
keren naar de Lutheraanse kerkdienst. Misschien ook miste Bach het
orgel en verlangde hij weer naar de liturgische muziek.
Bach hertrouwde in 1721 met Anna Magdalena Wilcke, die eveneens uit
een muzikale familie stamde. Zij was een trouwe en ijverige medewerkster
van haar man. Naast haar huishoudelijke taken bood zij graag haar
hulp aan als zangeres en als kopiiste.
Leipzig (1723-1750)
In de lente van 1723 vertrok Bach met zijn gezin naar Leipzig, de
cultureel bloeiende handels- en universiteitsstad. Hij volgde er Johann
Kuhnau op als cantor van de Thomaskerk en leraar aan de Thomasschule.
Bach was eigenlijk derde keuze geweest voor de functie. Georg Philipp
Telemann en Johannes Graupner, hadden eerder geweigerd. Zijn relatie
met het stadsbestuur was verre van ideaal maar de artistieke mogelijkheden
waren zeer uitgebreid. Hij droeg er het hele muzikale leven
van de stad.
Bach schreef in Leipzig vele cantates, de grote oratoria, motetten
en partita’s. De bekendste werken uit die periode zijn de Matthäus
en de Johannes Passion, het Weihnachtsoratorium, het tweede deel van
het Wohltemperierte Klavier, de Hohe Messe, het Magnificat, de Goldberg
Variaties, enzovoort.
Ook bleef hij af en toe componeren voor de luit. Het instrument was,
samen met het klavecimbel, zeer populair in de stad waar Esaias Reusner
al in 1687 zijn Erfreuliche Lautenlust had gepubliceerd. Er woonden
ook veel luitisten, waaronder Straube en Krebs, allebei leerlingen
van Bach. Andere beroemde luitisten zoals Falkenhagen, Kropffganz
en vooral Weiss vertoefden op hun doortochten vaak bij de kantor.
In 1740, nadat Weiss zo’n 2 maanden in Leipzig had verbleven,
schreef Bach de Prelude, Fuga & Allegro voor luit (of klavecimbel).
Prélude pour la luth o cembal (BWV 998)
Anders dan de stukken voor cello, fluit en viool solo – genres
die nog relatief onontgonnen gebied waren – stamden de luitsuites
uit een veel rijkere traditie.
De prelude van dit werk doet denken aan de ‘style brisé’,
een stijl toegepast door Franse luitisten in de 17e eeuw. Een vierstemmige
fuga vormt het middendeel. Het is een da capo fuga, een vorm die hij,
behalve in zijn late werken, zelden hanteerde. De allegro heeft het
karakter van een dartele Italiaanse corrente, met zijn uitgesponnen
melodische lijnen en drijvende ritmische patronen in de bas.
Bach verloor, 64 jaar oud, zijn gezichtsvermogen, maar voltooide desondanks Die
Kunst der Fuge door ze te dicteren aan zijn schoonzoon. Een jaar later overleed Johann
Sebastian Bach na een beroerte.
Jan Evenepoel, juli 2008.
Terug naar de CD-pagina |
|
|